Nieuw in de rubriek ‘Alle gekheid op twee stokjes’: ’t Gaat hier, lijk in alles, om een taalkwestie. Hugo Claus en het verdriet van de puristen, uit De plicht van de dichter. Hugo Claus en de politiek (De Bezige Bij-Antwerpen, 2013). Een fragment:
Kortrijk, 26 maart 1944, even voor 21 uur. Ruim honderd Britse vliegtuigen scheren over de West-Vlaamse provinciestad en werpen meer dan tweeduizend bommen af op het treinstation en enkele andere doelwitten. Na amper twintig minuten is de actie van de Royal Air Force voorbij, maar de schade liegt er niet om. De omgeving van de spoorwegen ligt in puin en ook de historische binnenstad is zwaar getroffen. De menselijke tol is zwaar: meer dan tweehonderdvijftig doden en vele gewonden.[i]
Meteen na het bombardement snellen geüniformeerde jongens toe om puin te ruimen, gewonden weg te dragen, kleine herstellingen uit te voeren en de orde te bewaken. Ze zijn aangesloten bij de Kortrijkse afdeling van de Dietsche Blauwvoetvendels (DBV), een jeugdbeweging die officieel onder het gezag valt van het met de Duitsers collaborerende Vlaams Nationaal Verbond (VNV).[ii] De nationale leiding van de jeugdbeweging, die ‘de terreuraanvallen der Anglo-Amerikanen’ natuurlijk scherp veroordeelt, pakt in het strijdblad De Blauwvoet breed uit met het ‘voorbeeldige’ gedrag en het ‘uithoudingsvermogen’ dat haar jongens in Kortrijk etaleerden.[iii]


Ook het Halfmaandelijksch Order, een nieuwsbulletinvoor het kader van de Dietsche Blauwvoetvendels en de Dietsche Meisjesscharen, brengt hulde aan zoveel moed en verantwoordelijkheidsgevoel. Onder de zeven ‘kameraden’ die met naam en toenaam worden bedankt, bevindt zich ook ene H. Claus.[iv] Vijftig jaar later zal deze kameraad, die voluit Hugo Claus heet, de horreur, de wanhoop en de stank van die ‘monsterlijk vaneengereten nacht’ in 1944 literair verwerken in Het verdriet van België (567).[v] De auteur van deze roman is ten tijde van het bombardement net geen vijftien jaar. Zijn vader, Jozef Claus, heeft een drukkerij en staat als blokleider van het VNV in voor de controle van een wijk van meer dan zevenduizend inwoners.[vi] Zijn moeder, Germaine Vanderlinden, werkt als secretaresse en verpleegster op de plaatselijke afdeling van de Duitse vliegtuigenfabrikant ERLA. Thuis aan de Oudenaardse Steenweg slingert nazigezind drukwerk rond als Balming, Volk en Staat en Signaal. Vol overgave promoot het Hitlers Nieuwe Orde als het enige gezonde alternatief voor het laag-bij-de-grondse communisme, verderfelijke kapitalisme en andere Joodse samenzweringen.

Spreek uw taal zuiver!
In de lente van 1944 drong het ook tot de meest naïeve collaboratiemiddens door dat de krijgskansen van de Duitsers in rook dreigden op te gaan. Terwijl in de straten druk gefluisterd werd over grote verliezen aan oostelijke en westelijke fronten, zwollen de geruchten aan over een op handen zijnde grootscheepse landing van de geallieerden die de oorlog zou beslissen. Toch viel de propagandamachine voor de Nieuwe Orde in Vlaanderen geen seconde stil. In de sfeer van de ‘totale oorlog’ die de Duitse propagandaminister Joseph Goebbels had afgekondigd, leken vastberadenheid, fanatisme en wereldvreemdheid zelfs helemaal de bovenhand te nemen. Tussen de bommenregens en de onheilstijdingen door ging de ‘culturele verheffing’ van de Vlaamse vendeljongens en meisjesscharen in ieder geval ijverig voort. ‘Spreek uw taal zuiver!’ kopte het al genoemde tijdschrift De Blauwvoet uitgerekend in de maand van het bombardement op Kortrijk. Een zekere R.L., vermoedelijk de dichter en ex-Dinaso Roger Lammens,[vii] wilde de jonge Vlamingen reden geven om ‘fier’ te zijn op hun moederspraak. Die was namelijk ‘een der zuiverste vormen van de oude Germaansche talen’ en tevens de taal van ‘het prinselijke, Dietsche volk’ waarin kunstenaars als Hadewijch, Maerlant en Vondel zich hadden uitgedrukt.[viii] Deze voorstelling van een door Vlaanderen en Nederland gedeelde cultuurgeschiedenis weerspiegelt overigens meteen het politieke ideaal van de Dietsche Blauwvoetvendels, namelijk de stichting van een Groot-Nederlandse staat.
Toch was het volgens Lammens niet al goud wat blonk. Vlamingen bedienden zich volgens hem veel te weinig van het beschaafde Nederlands. Tot hun eigen scha en schande, want ze bezorgden de franskiljon zo de gelegenheid om de noordelijke en zuidelijke Nederlanden verder uit elkaar te drijven. Nog altijd kon Vlaanderens volksvijand nummer één hooghartig beweren dat de taal van de Vlamingen een pummelachtig dialect was, een beschaafd volk onwaardig. Op het gebied van taalpromotie rustte dan ook een grote verantwoordelijkheid op de Vlaamse nationaalsocialistische jeugd:
Nu wil ik niet zeggen dat we altijd, ook met onze vrienden beschaafd Nederlandsch moeten praten, want het pittige der streektaal behoort tot den rijkdom in de verscheidenheid van onze Dietsche gewesten! Maar laten we op dienst en in het openbaar, bijvoorbeeld op den trein, steeds Nederlandsch spreken!
Op de dialecten heeft deze volksopvoeder het in De Blauwvoet dus niet gemunt, maar in de publieke ruimte hoort het beschaafde Nederlands te heersen. Hij acht het voorts van het grootste belang om deze standaard voor bezoedeling te behoeden en invloeden uit andere talen tegen elke prijs te weren: ‘[H]et komt er niet alleen op aan uw eigen taal te spreken, ge moet ze ook zuiver spreken!’[ix]

Wat de jonge Hugo Claus betreft: die hoefde het blaadje van zijn jeugdbeweging niet eens aandachtig te lezen om doordrongen te raken van een hoge nood aan taalzuiverheid. Het flamingantische milieu waarin de drukkerszoon opgroeide, met zowel aan vaders- als moederskant de nodige schoolmeesters en een grootvader die inspecteur van het West-Vlaamse katholieke onderwijsnet was, had hem het ideaal van een vlekkeloze omgangstaal van jongs af aan goed ingeprent. In Vlaanderen schoon Vlaams! Zeker in de kringen van het VNV hoorde dit schoon Vlaams zo goed mogelijk aan te sluiten bij de norm die beschaafde Nederlanders hanteerden. Toch barstte het in de praktijk doorgaans van de belgicismen, zinswendingen en woorden die in Nederland ongebruikelijk zijn.[x]
Hugo Claus zou in de loop van zijn artistieke carrière almaar meer loskomen van de puristische opvattingen waarmee hij was opgevoed. Toch duurde het nog meer dan vier decennia voordat hij er helemaal paal en perk aan stelde. Dit deed de gewezen vendeljongen in Het verdriet van België (1983), de al genoemde roman waarin hij even vernuftig als schaamteloos met allerlei van het Algemeen Beschaafd Nederlands afwijkende registers en variëteiten speelt. Af en toe duikt dialect op en de vertellerstekst oogt voornamelijk als een sterk Belgisch gekleurd AN, maar in de meeste dialogen, innerlijke monologen en de in het tweede deel van de roman als een koor optredende volksmond woekert iets wat taalkundigen tegenwoordig ‘tussentaal’ noemen. In ieder geval is het een variëteit die de in De Blauwvoet zo geïdealiseerde tegenstelling tussen een zuivere cultuurtaal en de oorspronkelijke volkstalen grondig verstoort en de puristische neigingen van vele flaminganten ontregelt.
Het knappe is dat hiermee de taalpolitieke betekenis van Het verdriet van België nog niet is uitgeput. Door zich aan elk appel tot klaarheid, vlekkeloosheid en eenstemmigheid te onttrekken, slaagt de roman er in om boven zijn particuliere historische inbedding uit te stijgen. Zijn blijvende betekenis schuilt bij nader inzien zelfs vooral in het feit dat Claus vormen van epuratiewoede ook op het spoor komt buiten de luidruchtige kliek van Vlaamse opportunisten, stekeblinde fanatiekelingen en naïeve Hitlerbewonderaars die hij in Het verdriet van België opvoert. De voortwoekerende spraakverwarring in Claus’ meesterwerk thematiseert uiteindelijk een diep in de moderniteit verankerd wantrouwen tegenover de ambivalentie en grilligheid van onze door taal bemiddelde werkelijkheid. Om dit wantrouwen helemaal van zich af te schudden, moest Hugo Claus zelf eerst een hardnekkige schaamte overwinnen.
Lees verder
– Kevin Absillis
Noten
[i] José Vanbossele, Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. De verwoesting van de stad, Deel 3. Kortrijk: Groeninghe, 1988: 79 e.v.
[ii] De Dietsche Blauwvoetvendels hadden tot eind 1943, net als onder meer de Dietsche Meisjesscharen (DMS), deel uitgemaakt van de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV). Sinds de NSJV na aanhoudende strubbelingen uiteen gevallen was, dreigde ze haar greep op de Dietsche Blauwvoetvendels te verliezen. Zij verzetten zich namelijk steeds luidruchtiger tegen de Groot-Duitse opvattingen die gepromoot werden door de in oktober 1943 opgerichte Vlaamse afdeling van de Hitlerjeugd en vonden dat het VNV haar grote ideaal, de stichting van een Groot-Nederlandse staat, te lafhartig verdedigde. Zie hierover: Bruno De Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe orde. Het VNV 1933-1945. Tielt: Lannoo, 1994: 607-613.
[iii] Anoniem, ‘Wij helpen te Kortrijk’, in: De Blauwvoet, april 1944.
[iv] Anoniem, ‘Eervolle vermelding’, in: Halfmaandelijksch Order, 8-9 (24 april 1944), 70.
[v] Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van: Hugo Claus, Het verdriet van België. Amsterdam: De Bezige Bij, 1983.
[vi] Ludwig Alene & Guido Van Meir, ‘Humo sprak met Vader Claus’, in: Humo, 12 januari 1978.
[vii] Roger Lammens (1913-1937) publiceerde begin jaren dertig gedichten in het literaire tijdschrift De Tijdstroom en schreef in 1937 de verzen voor ‘Wij zijn bereid’, het door Jef Tinel gecomponeerde Verdinaso-lied dat enkele jaren later werd gebruikt om jonge soldaten te werven voor het Vlaamsch Legioen. Blijkens een uittreksel uit het vonnis (Belgisch Staatsblad, 6 oktober 1945, N. 15842) werd Lammens in 1945 veroordeeld tot vier jaar gevangenis vanwege zijn functie ‘als referent en stamhoofdsheer van het N.S.J.V.’ Zijn naam wordt geregeld geciteerd en in verband gebracht met uiteenlopende functies en taken in de NSJV en de DBV in Jan Vincx, Vlaanderen in uniform 1940-1945. Deel 3. Antwerpen: Etnika, 1981. Zie ook: Ludo Simons, ‘Dietschland’, in: Revolver, 35:139 (september 1944) [365 voetnoten voor Joris Gerits], 283.
[viii] R.L., ‘Spreek uw taal zuiver!’, in: De Blauwvoet, maart 1944.
[ix] Ter instructie wees R.L. in De Blauwvoet alvast op enkele courante gallicismen en germanismen. Dat ook Duitse leenwoorden zo expliciet onwenselijk waren, onderstreept de Groot-Nederlandse visie die de blauwvoetvendels sinds eind 1943 almaar nadrukkelijker lieten prevaleren op hun genegenheid voor het Duitse broedervolk.
[x] Meestal gaat het om rechtstreeks uit het Frans overgenomen woorden als ‘facteur’ of uit het Frans vertaalde constructies à la ‘ik ben akkoord met’ – de vermaledijde gallicismen dus. Maar ook alternatieven voor woorden die te uitheems klinken, zogenaamde purismen, typeren sterk het Nederlands van vele Vlamingen die zich netjes wensen uit te drukken. De duimspijkers die in België circuleren worden in Nederland bijvoorbeeld zonder voorbehoud met het rechtstreeks aan het Frans ontleende woord punaises aangeduid.